Het crisisontwikkelingsmodel biedt handvatten om escalatie van een crisissituatie te voorkomen. Het helpt je om crisissen te herkennen en te beheersen. Het model biedt inzicht in de verschillende fasen van een crisis en geeft zorgverleners richtlijnen om op een passende manier te reageren.
Doel van het Crisisontwikkelingsmodel
Het hoofddoel van het model is om escalatie tijdens crisissituaties te voorkomen door vroegtijdig in te grijpen. Het Crisisontwikkelingsmodel richt zich op twee belangrijke factoren: angst en controle. Naarmate de angst toeneemt en de controle afneemt, verandert het gedrag van de cliënt. Door deze gedragsverandering tijdig te herkennen, kunnen zorgverleners adequaat reageren en escalatie voorkomen.
De fases van het Crisisontwikkelingsmodel
Fase 0: Normaal functioneren
In deze fase is er sprake van een stabiele situatie waarin de cliënt zich veilig voelt en er geen sprake is van crisis. Het doel is om dit evenwicht te behouden door een ondersteunende en voorspelbare omgeving te bieden. Er is sprake van een stabiele situatie.
Do:
- Zorg voor positief contact tussen jou en de cliënt.
Don’t:
- Negeer niet de stresssignalen van de client
- Blijf niet te passief; wees actief in het behouden van een stabiele omgeving.
Fase 1: Opstartfase
De cliënt begint angstig en onrustig te worden uit angst om de controle te verliezen. In deze fase is een ondersteunende houding van de zorgverlener essentieel. Het is belangrijk dat je laat weten dat je de gedragsverandering (angst) hebt opgemerkt en biedt hulp aan. Je houding is er niet op gericht de controle over te nemen.
Do:
- Toon begrip.
- Stel vragen om te achterhalen wat de reden voor het gedrag van de cliënt is.
Don’t:
- Zorg dat je geen vage of tegenstrijdige informatie geeft.
Fase 2: Escalatiefase
De cliënt verliest de controle en vertoont meer verward en mogelijk destructief gedrag. Gedragsveranderingen als; schreeuwen, roepen, dreigen, motorische onrust en ontremd gedrag kunnen voorkomen. Zorgverleners moeten duidelijke en concrete grenzen stellen om de veiligheid van de cliënt en anderen te waarborgen.
Do:
- Grijp zo snel mogelijk in voordat de situatie verder escaleert.
- Stel je grenzen op een concrete manier.
Don’t:
- Laat de cliënt niet of zo min mogelijk alleen.
Fase 3: Crisisfase
In deze fase kan de cliënt agressief gedrag vertonen. Het is belangrijk om als team op te treden en de situatie te de-escaleren door middel van gezamenlijke interventies en fysieke nabijheid, indien nodig. De zorgverlener moet in deze fase directief zijn en de controle overnemen door eenduidige, concrete en uitvoerbare grenzen te stellen. De zorgverlener bepaalt wat er gebeurt en hoe, hij moet hierbij letten op de intonatie en lichaamstaal, deze moeten passen bij de situatie.
Do:
- Maak een goede taakverdeling met collega’s.
- Houd de situatie zo veilig mogelijk voor jezelf en collega’s.
Don’t:
- Reageer niet agressief of boos op de cliënt.
- Probeer niet in je eentje de situatie te beheersen. Schakel collega’s in.
Fase 4: Afbouwfase
De angst bij de cliënt neemt af en er keert een zekere mate van rust terug. De zorgverlener moet weer een ondersteunende houding aannemen en de cliënt helpen bij het herstellen van het evenwicht.
Do:
- Blijf in de buurt van de cliënt, maar beperk communicatie.
Don’t:
- Dwing de cliënt niet om snel naar normaal gedrag te gaan.
- Het risico op een nieuwe escalatie is groot, vraag dus niet te veel aan de cliënt.
Tot slot
Het Crisisontwikkelingsmodel biedt een waardevolle structuur om een crisis in de ouderenzorg te beheersen. Door de fasen te volgen en bewust te zijn van de do’s en don’ts, kunnen zorgverleners escalaties voorkomen en de veiligheid van cliënten waarborgen. Dit model wordt onder andere toegepast in onze GVP-opleiding.