GIP
De Gedragsbeoordelingsschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie, richt zich meer dan de BOP op specifieke gedragsproblemen van psychogeriatrische bewoners. De schaal is vooral ontwikkeld voor observaties in een een verpleeghuis, een dagbehandeling of bij geronto-psychiatrische patiënten (bijvoorbeeld PAAZ). Voor de verzorgingshuizen is de BPS meer geschikt.
De lijst bestaat uit 14 sub schalen met in totaal 82 vragen. Per vraag is keuze uit 4 antwoordmogelijkheden zoals bijvoorbeeld nooit, soms, vaak en voortdurend. De totale schaal, waarvan de subschalen afzonderlijk te gebruiken zijn, geeft een indruk van de volgende gedragsaspecten:
- niet-sociaal gedrag. 8 Vragen die betrekking hebben op het ontbreken van gedrag dat gericht is op anderen, op het vermijden van contacten of omgang met anderen.
- apathisch gedrag. 6 Vragen die betrekking hebben op sociale teruggetrokkenheid, gebrek aan interesse in activiteiten of personen en onverschilligheid voor de aanwezigheid van anderen.
- bewustzijnsstoornissen. 7 Vragen gericht op bewustzijnsvernauwing, bewustzijnsverlaging of bewustzijnsschommelingen.
- decorumverlies. 5 Vragen die betrekking hebben op datgene wat door anderen als onfatsoenlijk wordt beschouwd of op een soort schaamteloosheid (verlies aan correctheid in kleding, maken van ongepaste gebaren en geluiden).
- opstandig gedrag. 5 Vragen waaruit duidelijk wordt of er bepaalde gedragingen zijn waar te nemen waaruit verzet spreekt tegen de gang van zaken of bepaalde personen in de omgeving.
- incoherent gedrag. 5 Vragen waarmee een indruk wordt verkregen in hoeverre gedrag is aangepast.
- geheugenstoornissen. 7 Vragen die handelen over het vergeten van namen, afspraken of het niet herkennen van de woonomgeving.
- gedesoriënteerd gedrag. 5 Vragen die, te maken hebben met desoriëntatie in tijd, plaats en persoon.
- zinloos repetitief gedrag. 5 Vragen die gaan over het zinloos herhalen van bepaalde bewegingen of uitingen die geen duidelijke functie hebben (plukken aan de kleding, handen wrijven, zinloze verbale uitingen).
- rusteloos gedrag. 5 Vragen waarmee de mate van onrust en de dwang tot bewegen wordt aangegeven.
- achterdochtig gedrag. 7 Vragen die aangeven in welke mate er wantrouwen is jegens de omgeving. “
- zwaarmoedig of verdrietig gedrag. 6 Vragen die handelen over zich ongelukkig voelen, niet in slaap kunnen komen en angst.
- afhankelijk gedrag. 5 Vragen over het onvermogen zichzelf te kunnen helpen of bepaalde activiteiten te verrichten.
- angstig gedrag. 6 Vragen naar trillende ledematen, rusteloosheid, slaapproblemen en concentratiemoeilijkheden.
Voorbeeld uit de GIP | ||
(De bewoner) Praat mompelt langdurig, tegen niemand in het bijzonder | ||
1 2 3 4 |
nooit bijna nooit soms vaak |