Somatische meerzorg in ’t Huis aan de Vecht
Eind jaren ’80 kende het utrechtse verzorgingshuis ” ’t Huis aan de Vecht” een afdeling “Somatische Meerzorg”. De aanleiding voor deze afdeling was de opvatting dat bewoners die zich in “’t Huis aan de Vecht” vestigden, dit deden in de verwachting nog lang te leven en uiteindelijk daar te overlijden. In veel gevallen verliep dat zo maar het kwam ook regelmatig voor dat bewoners met een intensieve somatische problematiek moesten verhuizen naar een verpleeghuis. Vaak bleek ook dat van echtparen één der partners moest verhuizen naar een verpleeghuis. Staf en directie van “’t Huis aan de Vecht” raakten er van overtuigd dat met wat flinke aanpassingen van de accommodatie en met wat meer menskracht een groot aantal van deze verhuizingen voorkomen konden worden. Om deze doelstellingen te kunnen toetsen en zo de meerwaarde van een afdeling Meerzorg te kunnen beoordelen gaf het toenmalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur BTSG de opdracht hier een onderzoek naar te verrichten. Dit evaluatieonderzoek is uitgevoerd in de periode 1988 – 1990.
De afdeling “Somatische Meerzorg”
De afdeling Meerzorg was gehuisvest op de 8e verdieping. De keuze voor deze etage werd gemaakt omdat daar de benodigde voorzieningen reeds aanwezig waren dan wel eenvoudig te realiseren waren. Op deze afdeling was plaats voor 30 bewoners met somatische meerzorgbehoefte. Er waren een beperkt aantal tweekamer-units op de afdeling beschikbaar.
Op de afdeling konden bewoners worden opgenomen die zodanig intensief verzorgingsbehoevend waren dat zij meer dan 120 minuten zorg (gemeten en vastgesteld volgens het toenmalige model Twijnstra en Gudde) per dag nodig hadden en waarbij daarnaast behoefte aan paramedische en sociale begeleiding bestond. Voor de afdeling was een apart activiteitenprogramma ontwikkeld.
Personeel
De personele bezetting bestond uit zes bejaarden- of ziekenverzorgenden op fulltime basis, een activiteitenbegeleidster voor 32 uur, en een huishoudelijk medewerkster op halftime basis. Daarnaast was de fysiotherapeut op afroep beschikbaar voor individuele behandeling (verwijzing door arts of specialist) en verzorgde deze twee maal per week de “groepsgym”. De medische eindverantwoordelijkheid beruste bij de huisarts. Bij verhuizing naar deze afdeling werden de medisch adviseur van ’t Huis aan de Vecht en een verpleeghuisarts geconsulteerd.
In- en uitsluitingscriteria
De doelgroep voor de afdeling Meerzorg werd afgegrensd met behulp van een aantal criteria. Deze criteria bevatten zowel in- als uitsluitingen. Insluitingscriteria (dat betekent dat opname op de afdeling Meerzorg geïndiceerd is) waren:
- de bewoner had meer dan 120 minuten meerzorg per etmaal nodig;
- er was een behoefte aan intensieve verpleegkundige en/of ziekenverzorgende hulp;
- de bewoner was niet (meer) revalideerbaar;
- hij of zij was gemotiveerd tot verhuizing naar de afdeling.
Uitgesloten van opname werden ouderen die:
- in een terminaal stadium verkeerden
- geen besef hadden van hun eigen omgeving
- een behoefte hadden aan para)medische zorg die de reguliere zorg overtrof
- niet in staat waren tot sociaal aangepast functioneren.
Het onderzoek
Het onderzoek moest onder andere een antwoord geven op de vraag of het mogelijk was om de functionele validiteit van de bewoners van de afdeling Meerzorg -aanwezig op het moment van opname-, door de daar geboden zorg, zo veel mogelijk te behouden. Deze vraag werd onderzocht door de ontwikkeling van de functionele validiteit van de bewoners van de afdeling Meerzorg te vergelijken met die van twee controlegroepen. Deze twee controlegroepen werden gevormd door:
- een groep meerzorgbehoeftige bewoners uit een (vergelijkbaar) verzorgingshuis waar géén meerzorg op de wijze als in ’t Huis aan de Vecht geboden werd.
- een groep verpleeghuisbewoners die voldeden aan de inclusiecriteria van de meerzorgafdeling en die in de optiek van het verpleeghuis in aanmerking zouden komen voor opname op een afdeling Meerzorg.
In het onderzoek werd ook nagegaan of er een afname van het aantal overplaatsingen van bewoners van het verzorgingshuis naar een somatisch verpleeghuis in vergelijking met de periode voor aanvang van de afdeling Meerzorg optrad en of het bijeenbrengen van meerzorgbehoeftige bewoners op de centraal georganiseerde Meerzorg-afdeling leidde tot een afname van de werkdruk op de andere afdelingen. Er was sprake van een longitudinale werkwijze, dat wil zeggen meerdere onderzoeksmomenten over langere tijd.
Het begrip ‘functionele validiteit’
Onder het begrip ‘functionele validiteit werd zowel de behoefte aan ondersteuning bij de ADL, (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen) als de behoefte aan ondersteuning bij de BDL, (Bijzondere Dagelijkse Levensverrichtingen) verstaan.
Bij de ADL ging het om de behoefte aan zorg/hulp bij het wassen, het kleden, het eten en de toiletgang.
Bij de BDL ging het om de behoefte aan zorg/hulp bij: het klaarmaken van maaltijden, het doen van boodschappen, het verrichten van licht huishoudelijk werk, het gebruik van de telefoon, het vervoer buitenshuis en het omgaan met geld.
Aanvullend hierop werden ter bepaling van de ‘functionele validiteit ook de mobiliteit (hulp bij gaan staan, lopen en in en uit bed gaan), de mate van incontinentie, de aanwezigheid van stoornissen in de contactfuncties (horen, zien en spreken) en het oriëntatievermogen in kaart gebracht.
Tot slot werd ook geregistreerd in hoeverre er zich gedragsproblemen voorkwamen op cognitief, affectief en / of sociaal functioneren.
Drie meerzorg profielen
Uit de gegevens van dit onderzoek konden onder andere ook een drietal profielen worden afgeleid, aan de hand waarvan de meerzorgbehoefte van de bewoners kon worden getypeerd. Een profiel kan worden opgevat als een samenhangend patroon tussen verschillende aspecten van de functionele validiteit, die per individu geldig is. De drie profielen onderscheidden zich met name in de mate van hulpbehoefte op de ADL, BDL en mobiliteit en het al dan niet voorkomen van cognitieve problemen.
Zo kon 92% van alle bewoners (= de totale onderzoeksgroep) in een van die drie meerzorg-profielen worden ondergebracht:
Bewoners die:
- behoefte hadden aan matige hulp ten aanzien van de ADL en BDL
- weinig tot matige hulp bij de mobiliteit
- weinig of geen problemen hadden ten aanzien van het cognitief functioneren en de stemming;
- wel matige problemen hadden ten aanzien van de sociale contacten.
Profiel 2 (29%). Bewoners die:
- een hoge behoefte aan hulp hadden ten aanzien van de ADL en BDL en de mobiliteit (scoren in de categorie ‘veel tot volledige hulp’)
- matige cognitieve problemen hadden
- matige tot ernstige problemen hadden met betrekking tot hun sociale contacten en ten aanzien van hun ‘stemming’.
Profiel 3 (18%). Bewoners die:
- een hoge hulpbehoefte hadden ten aanzien van de ADL en BDL en mobiliteit;
- ernstige cognitieve problemen hadden
- in geringe mate problemen hadden ten aanzien van de stemming en de sociale contacten.
Evaluatie
Bij aanvang van het onderzoek werden geen verschillen tussen de ADL en de BDL van de afdeling Meerzorg en de beide controlegroepen vastgesteld. Ten aanzien van de mobiliteit was de hulpbehoefte op de afdeling Meerzorg hoger dan bij de controlegroep van het verzorgingshuis. Dit kon betekenen dat ‘mobiliteit’ een belangrijk criterium was voor de verhuizing naar de Meerzorg-afdeling. Een zeer groot aantal bewoners van de afdeling Meerzorg maakte gebruik van een rolstoel.
Ontwikkeling functionele validiteit
Met betrekking tot de ontwikkeling van de functionele validiteit van de afdeling Meerzorg in vergelijking met die van de beide controlegroepen bleek dat:
- de stabilisatie van de hulpbehoefte bij de BDL van de bewoners van de afdeling Meerzorg, significant afweek van de verslechtering die optrad bij de bewoners in de controlegroep van het verzorgingshuis;
- bij zowel bewoners van de afdeling Meerzorg als van het somatisch verpleeghuis de incontinentie-problematiek voor urine toenam;
- de toename van de incontinentie-problematiek voor faeces op de afdeling Meerzorg niet in een van beide controlegroepen teruggevonden werd;
- de afname van de problemen met betrekking tot de sociale contacten op de afdeling Meerzorg significant afweek van de stijging zoals die werd gevonden in het somatisch verpleeghuis en in de controlegroep in het verzorgingshuis;
- de lichte toename van de stemmingsproblematiek op de afdeling Meerzorg significant afwijkend was van de veel sterkere toename van de stemmingsproblematiek in de controlegroep van het verzorgingshuis.
Opnames en werkdruk
Gedurende de onderzoeksperiode werden er vanuit de afdeling Meerzorg geen bewoners overgeplaatst naar een somatisch verpleeghuis. Integendeel, er verhuisden zelfs 4 bewoners vanuit het somatisch verpleeghuis naar de afdeling Meerzorg. Ook vonden een aantal opnames plaats vanuit de thuissituatie of aanleunwoning.
Met betrekking tot de werkdruk lag de zaak minder duidelijk. In het algemeen was er een stijging van de ADL-scores waarneembaar bij alle bewoners. Dit werd mede veroorzaakt door de instroom van nieuwe bewoners met een hoge mate van hulpbehoefte. De realisering van een afdeling Meerzorg leidde daardoor niet tot een afname van de werkdruk (gemeten in het gemiddeld aantal zorgminuten per bewoner). Het onderzoek wees echter wel uit dat het aantal bewoners met een ADL-score van meer dan 120 minuten op de reguliere afdelingen nagenoeg nihil was.
Tot slot
De effectiviteit van de afdeling Meerzorg was vooral gelegen in het feit dat de ontwikkeling van het psychisch en sociale functioneren gunstig verliep. Vooral de verbetering van de sociale contacten was van belang. Ook het feit dat er in verhouding weinig stemmingsproblemen waren op de afdeling Meerzorg, wees op een goede begeleiding van de bewoners.
Onduidelijk bleef hoe groot de groep potentiële bewoners voor een dergelijke afdeling Meerzorg nu was. Binnen het verzorgingshuis was dit overzicht redelijk snel te krijgen, hoewel bleek dat de ADL-scores nogal instabiel konden zijn. Een zorgvuldige naleving van de criteria van bleek met name van belang te zijn. De omvang van de doelgroep buiten het verzorgingshuis (thuissituatie en verpleeghuis) bleef eveneens onduidelijk.