Zorgzwaarte in profielen door de jaren
Nu is het bekend als zorgzwaartepaketten maar er is een hele voorgeschiedenis aan vooraf gegaan. Het is onderdeel geweest van het project benchmarking van ActiZ. Daarvoor in de jaren daarvoor was de zorgzwaartebepaling een ‘heet hangijzer’. De Twijnstra & Gudde methodiek van de verzorgingshuizen liep op zijn laatste benen of was al ‘bij het grofvuil gezet’ en de SIVIS (verpleeghuizen) voldeed niet meer. EBIS en LZV deden hun intrede en zijn alweer afgeschaft. Zorgzwaarteregistraties blijven moeilijk zoals uit dit artikel blijkt.
Zorgzwaartebepaling van bewoners in een verzorgingshuis kan een belangrijk managementinstrument zijn. Het geeft inzicht in de verscheidenheid aan zorgvragen van de bewoners met als vervolg het aanpassen van de zorgpakketten; het kan consequenties hebben voor de inzet en verdeling van personeel in huis; het kan vorm geven aan het opname- , spreidings- en uitplaatsingsbeleid.
In de loop van de tijd hebben diverse onderzoekers zich bezig gehouden met het thema zorgzwaartebepaling bij verzorgingshuisbewoners. Hieronder volgt een beknopt maar beslist niet volledig overzicht van die diverse bepalingen. Daaruit komt een gevarieerd beeld naar voren.
1990 – Zorgzwaartegroepen Huijsman
Dr. R. Huijsman ontwikkelde een zorgzwaarte-indeling op basis van een ADL-registratie (individuele meerzorg) en de cognitieschaal van de Beoordelingsschaal voor Psychische en Sociale problemen (BPS). Het onderzoek werd uitgevoerd in 1990 in de provincie Limburg onder 937 verzorgingshuisbewoners.
Dit onderzoek had tot doel zicht te krijgen op de zorgzwaarte van verzorgingshuisbewoners en om vervolgens de zorginhoudelijke en economische mogelijkheden van substitutie te kunnen berekenen. Uit dit onderzoek kwamen zes profielen naar voren (Zie tabel 1).
Tabel 1 | |
Profiel 1 | De bewoner waarbij geen ADL-meerzorg nodig is en die zonder cognitieve problemen is. |
Profiel 2 | De bewoner waarbij geen ADL-meerzorg nodig is maar waarbij wel sprake is van (zeer) zware cognitieve problemen. |
Profiel 3 | De bewoner met behoefte aan lichte ADL-meerzorg (eten, lopen, aan/uitkleden en hulp bij toiletgang) en geen of lichte cognitieve problemen. |
Profiel 4 | De bewoner met behoefte aan lichte ADL-meerzorg en waarbij tevens (zeer) zware cognitieve problematiek speelt. |
Profiel 5 | De bewoner met behoefte aan zware ADL-meerzorg (t.a.v. eten, lopen, aan/uitkleden, toiletgang, incontinentie en decubitus) en geen of zeer lichte cognitieve problemen. |
Profiel 6 | De bewoner met behoefte aan zware ADL-meerzorg en waarbij tevens sprake is van (zeer) zware cognitieve problematiek. |
In tabel 2 is het percentage bewoners per profiel weergegeven dat uit het onderzoek naar voren kwam en het gemiddeld aantal minuten meerzorg die dan bovenop de normale basiszorg (gemiddeld 20 minuten per bewoner per dag) kwamen.
Tabel 2 | ||
Profiel | % bewoners met dat profiel | extra meerzorg in minuten |
1 | 29% | 6 |
2 | 2 | 11 |
3 | 41 | 43 |
4 | 4 | 77 |
5 | 7 | 136 |
6 | 8 | 156 |
31% van de bewoners (profiel 1 en 2) had nauwelijks extra meerzorg nodig. Naarmate er meer sprake was van ADL-problemen kwamen ook de cognitieve problemen vaker voor, zodat 15% van alle bewoners (profiel 5 en 6) zware meerzorg nodig had, terwijl bij meer dan de helft van deze groep er tevens cognitieve stoornissen gevonden werden.
1991 – Zorgzwaarteprofielen VNB (later WZF en nu deel van ActiZ)
De Vereniging van Nederlandse Bejaardenoorden verrichte in 1991 onderzoek onder 244 verzorgingshuisbewoners naar de tijden van zorghandelingen. Op basis daarvan werd een systeem ontwikkeld waarmee de zorgbehoefte van individuele bewoners kwantitatief kon worden uitgedrukt. De zorgbehoefte bij deze onderzoeksgroep kon worden beschreven met behulp van vijf zorgzwaarteprofielen en worden uitgedrukt in zorgtijden per 24 uur (zie tabel 3).
Tabel 3 | ||
Profiel | Typering | minuten |
1 | De bewoner is in staat tot zelfzorg. Slechts een enkele keer is een handreiking of begeleiding nodig. Deze aanvullende zorg wordt op afroep gegeven en is incidenteel van aard. | 35 |
2 | De bewoner is zelfstandig bij de ADL op een enkele handreiking na die dagelijks of regelmatig moet worden verleend. Er is aanvullende zorg nodig die op afspraak wordt verleend. | 75 |
3 | De bewoner heeft enige hulp nodig bij meerdere onderdelen van de ADL, met name de dagelijkse wasbeurt en het zich aan- en uitkleden. Er is soms gerichte ondersteuning in het psychosociaal functioneren nodig. | 120 |
4 | De bewoner is volledig onzelfstandig bij een groot aantal ADL-handelingen, met name de dagelijkse wasbeurt, het zich uit- en aankleden, de toiletgang en het zich verplaatsen. Problemen kunnen zich voordoen op het gebied van het psychosociaal functioneren wat kan leiden tot intensieve begeleiding. De bewoner heeft veel overnemende zorg nodig. | 165 |
5 | De bewoner is bij alle ADL ’s volledig onzelfstandig. Hulp moet soms met twee verzorgenden worden gegeven. De psychosociale problematiek kan aanzienlijk zijn en leiden tot intensieve begeleiding. Er is sprake van totale overnemende zorg. | 260 |
1992 – Zorgprofielen BTSG
Uit onderzoek onder circa 2000 verzorgingshuisbewoners werd door BTSG een samenhang gevonden tussen de drie gedragsaspecten van de BPS (te weten cognitie, sociale contacten en stemming) en de ADL (van Schijndel, 1992). Deze samenhang vormde het uitgangspunt voor het opstellen van zorgprofielen van bewoners.Dit resulteerde in een zestal zorg-profielen, op grond waarvan verzorgingshuisbewoners konden worden ingedeeld.
Een zorgprofiel kan worden opgevat als een samenhangend patroon tussen gedragsaspecten van het psychosociaal functioneren en benodigde ADL-hulp dat per individuele bewoner geldig is. Bij de analyse was uitgegaan van de indeling naar hulpbehoefte op ADL in termen van ‘veel of volledige hulp’, ‘enige of gemiddelde hulp’ en ‘weinig of geen hulp’ en de indeling naar drie risicogroepen op de drie BPS-schalen (cognitie, sociale contacten en stemming). Met behulp van deze zorgprofielen kon een goed overzicht worden verkregen van de diversiteit van de zorgvraag van de bewoners. De zes zorgprofielen liepen op met betrekking tot de hoeveelheid zorg die een bewoner nodig had (zie tabel 4).
Tabel 4 | ||
Profiel | Typering | % |
1 | De bewoner die hulp bij de ADL nodig heeft. | 57 |
2 | De bewoner met weinig tot geen sociale contacten. | 11 |
3 | De bewoner met een matig cognitief functioneren. | 11 |
4 | De bewoner met ernstige stemmingsproblemen (o.a. klaaggedrag, irritatie naar medebewoners en/of personeel) en die veel ADL-hulp nodig heeft. | 10 |
5 | De bewoner met ernstige cognitieve problemen, weinig sociale contacten en en die zeer veel ADL-hulp nodig heeft. | 5 |
6 | De bewoner met complexe en ernstige psychische en sociale problemen (ernstige cognitieve problemen, weinig tot geen sociale contacten en een matige stemming) en die tevens veel hulp nodig heeft bij de ADL. | 6 |
De groep zorg- en begeleidingsintensieve bewoners (profiel 4, 5 en 6) maakte 21% van de populatie uit.
1993 – Bewonersprofielen van de AGOA (nu van Loveren en partners)
Uit een door de Associatie voor Gerontologisch Onderzoek en Advies uitgevoerd onderzoek ter bepaling van de zorgproblematiek in verzorgingshuizen werden een aantal bewonersprofielen ontwikkeld (Bronts e.a., 1993). Dit op basis van analyses van met behulp van de BPS verzameld observatiemateriaal van 6000 verzorgingshuisbewoners. Dit leverde zes clusters op (zie tabel 5).
Tabel 5 | ||
Cluster | Typering | % |
A | Bewoner kenmerkt zich door geen of zeer lichte problemen op de gedragsaspecten cognitie, stemming, sociale contacten en lichamelijke hulpbehoevendheid (ADLP). | 41 |
B | De bewoner met veel sociale problemen. | 5 |
C | De bewoner met veel stemmingsproblemen. | 6 |
D | De bewoner die vooral lichamelijk hulpbehoevend is. | 9 |
E | De bewoner met erg veel cognitieve problemen en veel problemen ten aanzien van de sociale contacten en de lichamelijke hulpbehoevendheid. | 18 |
F | De bewoner met relatief erg veel stemmingsproblemen en veel problemen op de andere gedragsaspecten en hulpbehoevendheid. | 21 |
Samenvattend: 41% van de bewoners had geen tot weinig problemen, 20% enkelvoudige problemen (B, C, D) en 39% complexe, meervoudige problemen.
1993 – Zorgprofielen Diesfeldt e.a.
Han Diesfeldt had samen met de psychologen K. Jas en C. Merbis onderzoek gedaan onder 1045 bewoners van twaalf verzorgingshuizen (1993). Bij dit onderzoek werd gebruik gemaakt van twee gedragsobservatieschalen te weten de BPS en de BOP. De ADL werd in kaart gebracht met de SIVIS-Hulpindex. Doel van het onderzoek was om de betrokken verzorgingshuizen inzicht te verschaffen in de aard en omvang van de hulpbehoevendheid en de psychosociale problemen bij de bewoners. Een clusteranalyse leverde vijf zorgprofielen op (zie tabel 6).
Tabel 6 | ||
Cluster | Typering | % |
1 | De bewoner zonder ernstige psychosociale problemen of ADL-beperkingen. | 61 |
2 | De bewoner die zich kenmerkt door problemen (beperkingen) in de sfeer van de sociale contacten (isolement en vereenzaming). | 12 |
3 | De bewoner met vooral stemmingsproblemen (ontevreden, prikkelbaar, neerslachtig, e.d.). | 12 |
4 | De bewoners met veel ADL-beperkingen en tevens forse problemen op cognitief en sociaal gebied. | 10 |
5 | De bewoner met forse problemen in alle domeinen (het cognitief en sociaal functioneren, de stemming en ADL). | 5 |
Bij 61% van de bewoners kwamen geen ernstige problemen voor ten aanzien van het psychosociaal functioneren en de hulpbehoevendheid. Bij 12% werden helemaal geen problemen vastgesteld in dit opzicht. De bewoners uit cluster 5 kwamen naar het oordeel van de onderzoekers in aanmerking voor opname in een verpleeghuis. Voor de bewoners met cluster 4 kon groepsverzorging een relevante interventie zijn. Voor bewoners met kenmerk cluster 2 en 3 moest een andere aanpak worden gekozen.
Conclusie
De verschillende analyses leverden een verschillend aantal profielen op. Globaal gezien (geen rekening houdend met de verschillende onderzoeksinstrumenten en methoden) werd echter het volgende beeld zichtbaar: Bewoners van verzorgingshuizen kunnen ondergebracht worden in drie grove categorieën (zie tabel 7):
Tabel 7 | ||
Profiel | Typering | % |
1 | Bewoners met lichte problemen (vooral ten aanzien van de lichamelijke hulpbehoevendheid). | 48 range 35 – 57 |
2 | Bewoners met enkelvoudige en / of matige problematiek (ten aanzien van één gedragsaspect, hoofdzakelijk psychosociale problematiek). | 30 range 20 – 55 |
3 | Bewoners met meervoudige en / of zware problematiek (ten aanzien van twee of meer gedragsaspecten, combinatie van psychosociale problematiek een hoge mate van lichamelijke hulpbehoevendheid). | 22 range 15 – 39 |
De onderscheiden profielen, waartussen inhoudelijk gezien opvallende overlappingen voorkwamen, maakten in ieder geval de gevarieerdheid (de veelzijdigheid en complexiteit) van de zorgproblematiek in de verzorgingshuizen goed duidelijk. Uit de inhoudelijke overeenkomsten tussen de profielen en clusters kwam het volgende zorgbeeld naar voren:
- Bewoners zonder psychosociale problemen maar wel lichte ADL beperkingen.
- De bewoner met weinig tot geen sociale contacten (isolement en vereenzaming).
- Bewoner met (ernstige)stemmingsproblemen.
- Deze bewoner kent veel ADL-beperkingen en tevens forse problemen op cognitief en sociaal gebied.
- De bewoner met ernstige psychische en sociale problematiek die tevens veel hulp (bijna maximale) van het personeel nodig heeft bij de ADL.
Literatuur
- Bronts, P. e.a. Enkelvoudige en meervoudige zorgproblematiek in verzorgingshuizen, Nijmegen: AGOA (nu: van Loveren en partners BV), 1993.
- Diesfeldt, H.F.A. e.a. Hulpbehoefte en psychosociale vragen in verzorgingshuizen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 1993, 45 – 50.
- Huijsman, R. Het concurrerende verzorgingshuis: een benadering vanuit zorgzwaarte. Kontakt, 1992, 2, 17 – 27.
- Schijndel, P.L.W. De bepaling van de zorgbehoefte in het verzorgingshuis, BTSG Info-bulletin, 1992, 18, 2 – 6.
- Sieh, M.J. e.a. Zorgzwaartegroepen in verzorgingstehuizen, Houten: VNB (nu Arcares), 1991.